Cler. Verden, A.I. 1454 (1454-1489) Den Bosch Heer Dirck van Rethym, heer Dyrck van Rethim, werd geboren in de stad Verden in het gelijknamige bisdom en ontleende zijn naam vermoedelijk aan de vlak bij Verden gelegen plaats Rethem. Hij zal reeds priester zijn geweest toen hij op 20 december 1435 als Theodericus Rethani de Verden te Keulen canoniek recht ging studeren. Omdat hij een arme student was hoefde hij voor zijn inschrijving niets te betalen. Op dezelfde dag liet zich ook een Conrardus Vorer de Rodenborch uit het bisdom Verden inschrijven die mogelijk met heer Dirck bevriend was en die omstreeks 1443 als notaris (cler., I.Co.) te Werl, Menden en Dortmund voor een veemgericht werkzaam was. Rector van beide studenten was magister Bernardus de Loen,, waarschijnlijk een verwant van de gelijknamige Bossche kanunnik (nr.249). Heer Dirck maakte zijn studie niet af maar werd kanunnik van de kerk te Verden en van de St.Dionysiuskerk te Luik. In deze laatste plaats ging hij resideren. Volgens Kievits was heer Dirck sinds 27 juni 1445 tevens rector van de kerk van Lith en werd hij op 29 augustus 1448 ontvangen als kanunnik van de Bossche St.Jan nadat hij zijn kanunnikaat te Luik had geruild met heer Willem vanden Dijck (zie nr.1). Ook in het Bosch' protocol wordt dominus Theodericus de Rethym vanaf 1447 genoemd als rector van Lith en vanaf 1450 als residerend kanunnik van Den Bosch. Beide functies behield hij tot zijn dood in 1489. 1) Er blijkt echter nog een Theodericus Rethem, clericus Verdensis diocesis, te hebben bestaan die eveneens kanunnik was van de Bossche St.Jan en die in 1451 te Rome overleed. Vermoedelijk was hij een jongere verwant van heer Dirck want omstreeks 1450 maakte hij aanspraak op het rectoraat van het altaar van St.Michiel en Alle Engelen in de kerk van Bardowick bij Lüneburg, welk beneficie vóór 1447 in bezit van heer Dirck was geweest. Verder was hij litterarum apostolicarum abbreviator en familiaris van paus Eugenius IV. Op 14 oktober 1451 dienden Reynerus de Asbroeck, clericus Leodiensis diocesis, en Walterus de Gouda, litterarum apostolicarum abbreviator, te Rome beiden een verzoek in om de prebende in de St.Jan te verkrijgen die was vrijgekomen door de dood van Theodericus Rethim. Uit de Bossche bronnen is geen van deze personen echter als kanunnik bekend, vermoedelijk omdat ze nooit in Den Bosch resideerden. 2)
Heer Dirck wordt behalve als kanunnik in 1454, 1455 en 1477 ook vermeld als vice-deken van de St.Jan. Als rector van Lith liet hij zich steeds vervangen door waarnemers, waaronder heer Jan Houtloeck (nr.192) en heer Gerit Lambrechs van Berlikem (nr.43). Heer Dirck, in de aartsdiakenale registers ook wel dominus Theodericus Rethinus genoemd, betaalde ieder jaar absentiegeld behalve in 1479 toen hij door de oorlog met Gelre en de daaruitvoortkomende brandstichtingen geen inkomsten uit zijn parochie had. Ook in 1487 hoefde hij niets te betalen omdat hij toen als raadsheer en dienaar van de bisschop in Luik verbleef. Heer Dirck bracht tweemaal een bezoek aan Rome, in 1464 en in 1469. Bij zijn eerste bezoek liet hij zich als Theodericus de Rethem, kanunnik van de kerk van Verden en van de St.Jan in Den Bosch, inschrijven bij de broederschap van Santa Maria dell'Anima. Tijdens zijn tweede bezoek verzocht hij namens de Bossche O.L.V.-broederschap om een bekrachtiging van een aflaatbrief. De gewenste bul werd hem op 25 juli 1469 verstrekt. 3)
Slechts éénmaal stelde heer Dirck in Den Bosch een notariële akte op. Het betreft het testament dat Jacop, zoon van wijlen Goessen Steenwech, op 18 september 1454 in zijn huis bij de Gevangenpoort ten overstaan van heer Dirck maakte. Getuige bij deze handeling was onder meer heer Gherit Lambrechs van Berlikem (nr.43). Deze was toen inmiddels koster van de St.Jan. Jacop Steenwech legateerde in zijn testament onder meer 1 vat bier aan de gevangenen van de Gevangenpoort en schold hen ook alle schulden kwijt. Mogelijk was hij zelf meester van de arme gevangenen. Verder liet hij alle niet-gelegateerde goederen na aan zijn vrouw Hadewich onder voorwaarde dat ze na zijn dood - zoals dat een weduwe betaamde - geen kleren zou dragen die gevoerd waren met bont (varium) of met andere kostbare pelsen (pelles). Eén van de grossen van het testament werd geschreven door heer Philips van Boningen (nr.60). Een ander exemplaar is overgeleverd door middel van een vidimus van schepenen van Den Bosch dat van 22 december 1487 dateert. Misschien was het toen niet mogelijk heer Dirck zelf een nieuw exemplaar van het testament te laten vervaardigen omdat hij in Luik verbleef. 4)
Heer Dirck kocht op 28 november 1447 van Lambrecht Corstiaens van Doernen de helft van een hoeve met twee kamers in de Hinthamerstraat die Lambrecht eerder had verworven van Heilwich, dochter van Henrick Dircx soen van Engelen en weduwe van Dirck die Rode. Kort na 1450 verkocht hij deze helft weer aan zijn medekanunnik heer Jan vanden Velde (nr.210). Heer Dirck overleed op 18 december 1489 en werd bij de doopvont in de St.Jan begraven. Zijn jaargetijde werd ieder jaar zowel in de abdij van Berne als in de St.Jan gelezen. Aan het St.Janskapittel had hij daartoe de inkomsten uit zijn annus gratie gelegateerd. Heer Dirck liet één natuurlijke zoon achter die eveneens Dirck van Rethym heette en die getrouwd was met Lysbeth, natuurlijke dochter van de kapittelnotaris heer Jan Amelrijcx (nr.5). Heer Dirck was blijkbaar goed met heer Jan bevriend want hij treedt in zijn akten regelmatig als getuige op. Op 19 september 1496 verleende heer Jan Amelrijcx aan zijn schoonzoon Dirck van Rethim een volmacht om zijn pachten en cijnzen te innen. Zowel Dirck als zijn vrouw Lysbeth leefden nog in 1500. 5)
|
Noten | |
1. | Keussen, Die Matrikel, I 380 nr.35; AAB II, hs. Kievits, p.19; GAH, RA 1218, fo.217v (28 nov.1447), RA 1220, fo.107v (18 mei 1450), RA 1221, fo.84v (1451), RA 1226, fo.555r (29 juli 1456), RA 1227, fo.177r (31 jan.1457), RA 1237, fo.227r (1468), RA 1245, fo.1r (12 okt.1475), RA 1245, fo.467r (28 juli 1485), RA 1255, fo.61v (17 nov.1485); RANB, RA Lith 15 (15e eeuw); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 47, II 250; Bijsterveld, Laverend, 225, II 642 nr.2401; Schutjes, Geschiedenis, IV 725; Mosmans, "De middeleeuwsche notarissen", 149. |
2. | Göller e.a., Repertorium Germanicum, VI 106-107 nr.1055, 157 nr.1550, 507 nr.5010, 581-582 nr.5699. |
3. | Bijlage II 5.16; GAH, RA 1225, fo.243r (10 maart 1455), RA 1246, fo.93r (13 febr.1477), zie ook RA 1232, fo.14v (17 dec.1461: heer Dirck machtigt heer Jan Kepken (nr.215), mede ten behoeve van heer Jan Houtloeck (nr.192) en Robbrecht van Dailhuzen, tot het innen van zijn pachten en cijnzen); Bannenberg e.a., De oude dekenaten, I 47; Jaenig, Liber confraternitatis, 74; Van Dijck, De Bossche optimaten, 171. |
4. | Bijlage II 329.1; Op 5 oktober 1487 trad heer Dirck nog als getuige op bij een handeling in de St.Jan, zie: Bijlage II 5.97; Vgl.: Jacobs, Justitie, 100-101. |
5. | GAH, RA 1218, fo.217v (28 nov.1447), RA 1237, fo.227r (26 jan.1468), RA 1265, fo.373v (19 sept.1496), RA 1268, fo.37r (4 mrt.1500); AAB II, hs. Kievits, p.19; APB, St.Jan II, Obituarium, p.365, p.470; Van der Velden, Het necrologium, 96; Bijlage II 5.24, 5.25, 5.83, 5.97. |